Sjaak Tessers.

Schipweek


Iedereen herinnert zich nog wel de conference van Fons Jansen over ‘het groetenprogramma overzee’.
Daarin mocht Tante Sjaan met de vader en moeder van Jan mee naar de studie. 
Jan zat in dienst in de tropen en kreeg via de radio de groeten van zijn familie. 
Toen Tante Sjaan aan de beurt was zei ze tegen haar neef: 
“Dag Jan, hoe gaat het met je? Hier gaat alles goed, en dat is het belangrijkste!”. 
Tientallen jaren later continueerde onder meer Radio-Holland deze traditie met ‘Schip van de Week’, 
het groetenprogramma voor zeevarenden.

Spittend in verschillende jaargangen van het ‘Orgaan der Vereeniging van Radiotelegrafisten ter Koopvaardij’ (V.R.K.) vonden wij in het nummer van april 1929 een recensie van een boekje, getiteld ‘Hallo Bandoeg! Hier Den Haag’, dat bestond uit verhalen over familieleden die vanuit een P.T.T.- microfoon in Den Haag de groeten brachten aan hun verwanten in het toenmalige Nederlands Indië. 
In dit boekje schreven journalisten van verschillende Nederlandse dagbladen artikeltjes over de eerste radio telefoongesprekken, waarbij de P.T.T. gezinnen uitnodigde teneinde bekendheid te geven aan dit nieuwe fenomeen.

Het volgende verhaal van de pen van Henri van Wermeskerken, opgenomen in het boekje, verscheen eerder in het Dagblad ‘De Telegraaf’:
Verschrompeld gebogen oud moedertje dat zenuwachtig binnenschuifelt in de Studio van de P.T.T. Ze is zeventig of tachtig, op een leeftijd dat raden moeilijk is. Maar ze zal zo dadelijk de stem van haar zoon horen, die heel ver weg, aan de andere zijde van de aardbol, in Tropisch Nederland is, en nu is alles in haar weer jong, vol herinnering. Zag hem in jaren niet, maar ze zal hem nu door de microfoon zien, in gedachten als ze zijn stem hoort.
“Hallo Weltevreden, hallo Weltevreden, hier Den Haag.”
“Hallo Den Haag, hier Weltevreden, de heer X. is reeds voor de microfoon.”
“U kunt spreken, mevrouw, uw zoon is er.”

Maar niemand, nóch aan deze, nóch aan gene zijde van de aardbol spreekt. Het blijft stil. Een benauwende nerveuze stilte die ontstaat, omdat de keel is toegesnoerd. Eindelijk de eerste stem. Uit Indië:
“Is u daar moeder?”
“Ja, jongen. …..”
“Wie is er?”
“Ik, jongen.”

Het doet er niet toe wat tussen die twee gezegd wordt, maar het oude gezicht begint te stralen, terwijl de ogen wenen. Traantjes druppelen neer, langs de rimpelige wangen, en de rimpeltjes om de mond lachten van vreugde. De stem….. de stem van haar verre jongen.
Die zij misschien hier. …. voor het laatst hoort. Op dit moment van haar leven dat elke dag haar de gang naar de ‘Overzijde’ wacht. Nu draagt haar stem nog eenmaal tot aan de andere zijde der aarde. Moeder en zoon zijn even samen.

Nog eens: “Dag jongen, dag beste jongen…..” “Dag lief moedertje! Dàg, dàg!”

En dan is tussen hen beiden weer de grote aarde, en het grote zwijgen van afstand. Maar op de dorre wangetjes glinsteren nog de tranen, als zij stralend heengaat. Het moedertje dat even met haar zoon spreken kon. Mogelijk de laatste maal dat zij elkaars stemmen horen.

December 1958:
Een gezellige dag voor familieleden van de telegrafisten van Radio Holland op de Oost- en West-schepen, in het kader van het programma ‘Schip van de Week’. 
In het Hotel Gooiland werden ze, nadat ze van jas, sjaal en soms hoed waren ontdaan, door een vriendelijke jongedame ontvangen. Zij vroeg hun naam, stelde hen op hun gemak en leidde hen naar één van de tafeltjes, waar al spoedig een kop koffie met gebak werd gebracht. Onderwijl kwamen meerdere dames, heren en kinderen binnen, totdat er tegen twaalf uur een gezellige RadioHolland familie bijeen was.

Intussen werd door de heer Kal van de Wereldomroep met allen stuk voor stuk de tekst van de te brengen groet doorgenomen. Zou men dit wel zeggen of dat niet zó. Ook maakten zij kennis met de heer Van Steijn, diens echtgenote en de heer De Graaff van Radio Holland om daarbij het een en ander met betrekking tot hun zoon, man of vader te kunnen bespreken, waarna zij met een gerust hart aan de opname voor de uitzending konden beginnen. Maar voor het zover was, gingen zij eerst gezamenlijk aan de koffietafel. Na afloop vertelde de heer Kal nogmaals, dat zij heel gewoon tot hun verwanten moesten spreken. Hij zei onder meer: “U doet maar net of u zijn oren voor u hebt.”

In de studiozaal werden zij opgewacht door omroepster Mies Bouman en omroeper Guus Weitzel. Na nog enkele aanwijzingen kon met de opname worden begonnen. Het eerst waren de Oost- en daarna de West-schepen aan de beurt, terwijl het geheel werd afgewisseld met muziek van het kwartet van Jan Corduwener en zang van Sonja Oosterman.
De telegrafisten werden ook toegesproken door de heren Van Steijn en De Graaff. Zij wensten hen nog prettige Kerstdagen en een goede jaarwisseling. De heer De Graaff knoopte daaraan tevens de wens vast, dat vooral wat reparaties betrof, ernaar gestreefd diende te worden de kosten zoveel mogelijk te drukken, hetgeen Mies Bouman deed opmerken: “Dus voor de telegrafisten een goed en voor Radio-Holland een goedkoop jaar.”

Als slot van het programma voor het ‘Schip van de Week’ nog een quiz tussen de Oost- en Westfamilies met vragen betreffende de scheepvaart en telegrafie, welke tot aller genoegen eindigde met een gelijke uitslag. Tussen de bedrijven door werd thee met gebak geserveerd.
Tenslotte allen nog even op de gevoelige plaat en aan deze opname was een einde gekomen. Met een prettige herinnering aan deze dag zijn de verwanten van onze telegrafisten huiswaarts gegaan.

Tot zover het artikel in Oud Roest, echter nog een aanvulling:

Zo omstreeks het jaar 1953 tijdens een reis van elf maanden (!) had de Shelltanker ROTULA het genoegen en het voorrecht het Schip van de Week te zijn. We werden per radio-telegram ruim te voren gewaarschuwd.

Tijdens de uitzending voeren wij ergens op de Stille Oceaan tussen het Panamakanaal en Japan. Tegen beter weten in verzameld in het radiostation en ja, de Wereldomroep kwam door met QSA 0 tot 1 op de beste band.
Teleurstelling alom.

Per eerste gelegenheid (Relaydienst bestond nog niet) bericht van nihil ontvangst gestuurd.

Een voorbeeld van de uitstekende service van de Wereldomroep was dat wij in Singapore vijf LP’s met de gehele uitzending per luchtpost ontvingen. Met als bijkomstig voordeel hebben wij de uitzending een stuk of vijf maal afgedraaid.

Hierbij een verzamelfoto van het Thuisfront met zittend op de tweede rij mijn verkering en mijn ouders.

Sleepdok

Veel gepensioneerd walpersoneel van Radio Holland en ex-radio officieren zullen de schrijver van het onderstaande verhaal ongetwijfeld hebben gekend: inspecteur J.H. Kerkhof van de Inspectie Rotterdam. 
In deze hoedanigheid schreef hij een aantal verhalen over zijn zeemansleven als marconist. 
Eén daarvan willen wij u niet onthouden en gaat over zijn belevenissen aan boord van de (tweede) ‘Zwarte Zee’ en de (tweede) ‘Roode Zee’.
L. Smit & Co. versleepte in 1928 twee dokdelen over een afstand van 8.500 mijl van West Europa naar Singapore; een afstandsrecord in die tijd.

We lagen als één van de eersten met de toenmalige ‘Zwarte Zee’ op station in Queenstown. Dat was in november 1922. Queenstown ligt aan de Ierse zuidkust, vlakbij Cork. De straatjes liggen er tegen de berghelling op. We konden ’s avonds wel de wal op, maar dan bleven we binnen gehoorsafstand van de stoomfluit. Binnen een half uur konden we voldoende stoom op hebben om te varen. Zat je bijvoorbeeld in een café een biertje te drinken, dan kon het gebeuren dat de deur plotseling opengegooid werd: “Zijn er nog dutch fellers here?” Dan stormde je overeind en zette het op een lopen naar boord, want dan zat er een job in de lucht en kon er gevaren worden.

Meestal was het varen geblazen als er het slechtste hondenweer stond. Maar ik herinner me nog een Belg die in het mooiste weer van de wereld naar Cape Clear seinde, dat ie zonder ketel water zat. Evaporator kapot of zoiets. Prachtig weer en een glad zeetje en hij zat een halve dag ver. ’t Was nog een nieuw schip, afgestampt met een lading suiker. We brachten haar op onze sloffen binnen en hadden er een goed joppie aan. 

Meestal ging ’t anders. De ‘Aba’ had in vliegende storm haar roer verloren, midden op de Atlantic. ’t Was voor de ‘Zwarte Zee’ wel een week varen om haar te bereiken. Die schuit zat vol passagiers en viel zonder roer dwarszee. En dat in dat zware weer; alle passagiers werden hartstikke gek van dat slingeren en waren zo ziek als honden. Om een beetje van dat halen af te komen, liet de kapitein halve kracht vooruit geven, maar zonder roer, mind you, tolde ze daar rond als een kip zonder kop. Kan je wel nagaan, dat ze daar blij waren, toen ze na een week die kleine Hollandse sleepboot aan de kim zagen opduiken. De ‘Zwarte Zee’ maakte vast en bracht de ‘Aba’ binnen. Toen liep de hele stad uit om te zien wat voor schip we van de oceaan hadden gehaald. Het was gezellig in Queenstown. 

Het hele stadje leefde mee met de sleepvaart, en menigeen van ons uit die dagen heeft er z’n vrouw gevonden en mee genomen. Als we dan na een lang seizoen weer op huis aanstoomden, blies de kapitein nog eens extra op de fluit, en dan zwaaiden alle Queenstowners ons vanuit de ramen en de straatjes na – zakdoeken waren te klein, beddenlakens kwamen er aan te pas.

De sleepboten behoorden ook tot de eerste schepen die met radiorichtingzoekers werden uitgerust. Wij hadden van begin af een bellini-tosi systeem met een uitgespannen raamantenne als een vogelkooi tussen de schoorstenen in. Daar hadden we al meteen mooie resultaten mee.

Misschien is het voor de jonge collega’s van RH met radar, echolood en de moderne visuele richtingzoekers moeilijk om nog iets van die eerste pioniersgeest op radio gebied aan te voelen. Maar vergeet niet, dat wij het begin meegemaakt hebben.

Met kristalontvangers en vonkzenders maakte je joppen die met hun opwinding het eindeloze geduld en ploeteren glorieus beloonden en je in de achting van de scheepssamenleving deden stijgen.

Nog herinner ik me een reis met de ‘Roode Zee’ van Punta Arenas aan de Straat Magelhaen, waar we Duitse mailboten ophaalden, die daar de Eerste Wereldoorlog hadden gelegen om ze uit geallieerde handen te houden. Van die schepen hadden ze de machines onklaar gemaakt en de cylinders vernield. Nu werden ze naar Hamburg gesleept om daar opgeknapt te worden en om als herstelbetaling aan Engeland uitgeleverd te worden. Dat was in 1919 en we hadden toen nog geen richtingzoeker. Het was een lange reis, want de schroef van de sleep zat vastgeroest, en zoals bekend, als de schroef met dat slepen niet mee kan draaien, scheelt je dat een slok op een borrel. Meestal liepen we maar één mijl per uur, soms twee, dus hooguit maakten we etmalen van vijftig mijl. Ja, natuurlijk krijg je dan ook wel proviand tekorten op zo’n reis van 106 dagen.

Nu had die Duitse skeleton-bemanning levende ossen aan boord, en zo’n elke week werd er eentje geslacht. Dan werd door die Duitsers een vlaggetje gehesen – “Heute Morgen einen Osche geschlacht” – en dan kregen wij onze portie van de verse bullenbief.

Zoals ik zei, de richtingzoeker was in die dagen feitelijk onbekend. Toen we met onze Duitser eenmaal in de Golf van Biskaje kwamen, liepen we daar in het slechte weer en slechte zicht. Daar hoorde ik dan op de nood- en oproep golf andere schepen die een radiopeiling van Heissant en de Lizard vroegen. Dat was een ‘experimental service’ en bleek gratis. Nou, ik met m’n anderhalf kilowatt Marconi vaste vonkzender in de lucht en ook een peilinkie op de 600 meter gevraagd. En daar ging ik met m’n peilinkie naar de brug – we schoten niet op en wisten maar slecht waar we zaten – en ik zeg: “Nou kapitein, ’t schijnt iets nieuws te wezen, peilen met radio”. Hij wist trouwens niet wat dat was, maar de kruispeiling kwam in de kaart en we keken er allemaal es naar, want och, daar op de brug van zo’n ouwerwetse boot was je als gezin bij mekaar, daar werd wat afgeboomd en zo werd daar die peiling in de kaart bekritiseerd.

Nou werd het nogal een scherpe lijn en de kapitein zei: ” ‘k Weet niet, maar vraag er straks nog es een”. Goed, die kwam ook in de kaart en daarna weer één. En heel die serie peilingen kwamen mooi uit – ver buiten de gis! Nu wilde de ouwe een oppertje onder de Engelse wal zoeken, dus we staken dwars Het Kanaal over met steeds nieuwe peilingen. En de ouwe in de wolken, toen we op een avond de Lizard zagen slaan en de peilingen precies met een zichtpeiling klopten.

Radio kreeg in die dagen vaste voet op de schepen en je groeide in je werk.

Naschrift.

Naar aanleiding van het bovenstaande karakteristieke Hr. Kerkhof verhaal en de beschrijving van de RZ 579 elders in Oud Roest nr 27 en deze site de volgende belevenis:

Zo rond 1954 deed ik dienst op de tanker Rotula/PHET. In die tijd bestond de navigatie alleen uit zichtpeilingen, astronomische plaatsbepaling en de richtingzoeker, hier aan boord de Marconi/NSF RZ579. Dus geen Loran, Decca, Radar en maar niet te spreken over GPS.

De richtingzoeker was van prima kwaliteit met een rechtlijnige correctiekromme vlak bij nul graden en een bultje bij 10 graden aan SB. De calibratiespoel was uitstekend ingesteld, dus overal vanaf blijven was het devies!

In dichte mist en in de avonduren naderden wij Corpus Christi in de Golf van Mexico. Geen zicht dus en alleen maar radiopeilingen. Zonder fiksen gingen de peilingen bijna allemaal door één punt. Op de “vermoedelijke” ankerplaats ging de spijker er in.

De volgende ochtend trok de mist op en werd het licht. We lagen inderdaad op de juiste plek om zo de haven van Corpus Christi binnen te varen.

Later varende van Curaçao naar Reykjavik (IJsland) hadden we op de Atlantische 14 dagen lang een bedekte hemel, dus geen sterbestek of zonne(n)hoogte. Dat was dus varen op de gis, zoals Columbus dat al deed van Oost naar West. De richtingzoeker bracht midden op de oceaan wel een oplossing. Een luchtvaartbaken (TFA) op IJsland recht vooruit en dwars het Consolbaken Bushmills in Ierland. De lessen over electronische navigatiemiddelen kwam nu goed van pas. Het baken werkte op de RZ band. Als je tot 60 kon tellen, was het heel eenvoudig. Een halve convergentiecorrectie was door het grote verschil in lengte wel nodig. De kruispeilingen werden wel gebruikt, maar het bestek werd nog steeds een “radiogis” genoemd.

Tenslotte zag de eerste stuurman ’s morgens een paar sterren. Hij maakte van die gelegenheid gebruik om ze te “schieten” en na enig gereken kwam hij tot een sterbestek. Helaas zat dat 10 mijl naast de radiogis. Dit ontlokte mij de opmerking, dat hij het toch maar eens moest overrekenen.

Ook toen, 35 jaar na het avontuur van de heer Kerkhof, was het aan boord nog een gemoedelijke verhouding. Na een reis van 11 maanden kon je nog wel eens een potje breken!

J. Tessers.

Wittebroodsweken.

De Maatschappy “Zeeland” exploiteerde zelf haar radiostations en had de R/O’s in eigen dienstverband. Zij gaf echter wel gelegenheid kersverse beginnende radio-officieren een paar weken dienst te laten doen als assistent. Zo kwam ik op 1 november 1950 schuchter aan boord stappen van de Prinses Beatrix/PGVN bnd Harwich en was de volgende dag al weer thuis!!!

Mijn allereerste life QSO naar PCH met QTO hk bnd Harwich en direct al een QTC3 van PCH. “Ga je gang maar” zei Chef Suiker. Nou ja, de helft ontvangen, maar ik zag dat hij uiteraard 100% binnen had, dus ik gaf QSL. “Helemaal niet” zei Mr. Suiker; “Ik wel, maar jij niet!”, en verscheurde zijn klad. Dan maar weer naar PCH met “sri geen QSL hr first time piecee”. PCH toonde begrip en herhaald nr zoveel maar weer.

Dit was niet het bedoelde verhaal, dat gebeurde later.

We hadden op de praktijkcursus wel wat gehoord over nieuwelingen die in de maling werden genomen. Postbootjes, schoppen met voetje enz.

De steward kwam na een paar maanden langs en vroeg een rijksdaalder voor het wittebrood. Ik zei dat hij maar een deurtje verder moest gaan, want daar trapte ik dus niet in! Dat herhaalde zich een paar keer totdat de steward nogal geprikkeld verder ging.

Dezelfde avond riep Hr. Suiker mij bij zich en vroeg waarom ik niet voor het wittebrood wilde betalen.

Het was dus geen grap maar een serieuze zaak.

In de jaren 50, dus vijf jaar na oorlogstijd in de periode van de Marshall-hulp, was alles nog schaars. In die tijd werd officieel het zogenaamde regeringsmeel gebruikt voor brood. Dit was een mengsel van mais, rogge en misschien ook wel zaagsel. Met andere woorden, het was niet te (vr)eten. Men had daarom aan boord een pool, waarin de rijksdaalders werden gestort om (waarschijnlijk in Harwich) tarwebloem aan te kopen teneinde aan boord zelf (althans door de kok) het brood te bakken.

Jeneverbessen.

Mijn eerste “zelfstandige” schip was de Vulcanus/PIKU. De mooiste reizen van mijn carriere: “De Levantdienst” over de Middellandse Zee naar Griekenland en Turkije. Het schip was van 1907, destijds 43 jaar oud. Een triple-expansie stoommachientje van 1000 pk gaf het schip een snelheid van 10 knopen met wind mee.

De “Baas” van de machinekamer beheerde de zaak met twee WTK’s, een leerling, een donkeyman en 12 stokers. De ketels werden kolengestookt. Het bunkeren was een crime, want de radio- annex slaaphut werd onbereikbaar door kolen en vooral stof. Ik kon dan in één van passagiershutten slapen.

De Baas had een probleem. Hij was een meer dan matige drankgebruiker. Om zijn drankrekening wel iets te matigen zocht onbedorven jongelui op, zoals ik toen, om een bonnetje te tekenen voor fles jonge klare. Hij betaalde dan kontant de dubbele prijs. Ik zag daar wel wat in, want met een maandgage van 125 gulden per maand begin je niet veel. Wat extra kon ik wel gebruiken.

Na twee reizen moest ik tijdens het melden in PI Amsterdam (uiteraard aan de Levantkade) bij de Inspecteur komen. Dat was routine, maar dit keer was hij zeer bezorgd over mijn “drankprobleem”. Drie liter jenever op een reis van twee maanden was wel veel voor een jongeman van 18 jaar. Mijn uitleg werd geaccepteerd, maar ik kreeg het advies geen bonnen voor anderen te tekenen.

Tijdens de reis daarna moest ik de Baas teleurstellen, zodat de leerling WTK de sigaar werd omdat hij niet anders kon. De Baas heeft zijn probleem niet overleefd en is ergens op Malta begraven. Het gerucht gaat dat op zijn graf jeneverbesstruiken groeien.

Dokter aan boord.

Aan boord van passagiersschepen, zoals de Nieuw Amsterdam is men gezegend (of niet) met een dokter en (vast wel) met een aantal verpleegsters. Op vrachtschepen heeft de eerste stuurman de verantwoordelijkheid voor het lichamelijk welzijn van de opvarenden. De radiotelegrafist is vaak de praatpaal voor de psychische problemen, hoewel de algemene opvatting hierin van geheel andere aard is.

De stuurman beheert de medicijnkist en de het dikke medicoboek en heeft uiteraard een EHBO diploma. Bij moeilijke gevallen, zoals buikpijn met koorts of staalsplinters in een oog wordt met een radiomedico naar Scheveningenradio telegrafisch of telefonisch advies gevraagd aan de radiodokter (zie foto) in het Rode Kruis Ziekenhuis te Den Haag.

De eerste stuurman op mijn tweede schip, de shelltanker “Rotula/PHET”, had een simpele regel. Hij gaf asperientje als de klacht boven de gordel was. In geval van problemen onder de gordel was de remedie wonderolie! Een vitaminepilletje als placebo deed ook wonderen. Zijn commentaar hierbij was zoiets van “Moet je luisteren, ik ben ook maar een leek. Misschien lig je morgen wel voor pampus”. Hij hield de patient echter wel in de gaten.

Wat nu als de stuurman zelf iets overkomt? Hij, Mr. Mate, kreeg een enorme steenpuist op zijn zitvlak. Dit vlak werd zwaar belast omdat hij veel zat en daardoor ook vrij gewichtig was. Dus in dit geval geen wonderolie maar een radiomedico naar PCH. Binnen een kwartier kwam het antwoorde luidde: “Penicilline-kuur” met verwijzing naar bladzijde nummer zoveel van het dikke boek. Andere antibiotica was toen (1950) nog niet aan boord, dus dat betekende spuiten in de bilspier. Hij kon dit uiteraard niet zelf doen en niemand had dit ooit gedaan.

De orderslijn daalde van Kapitein tot bij de derde stuurman, laat ik hem Jan noemen, die wat bleek om de neus werd. Ik bood mijn hulp aan en zou de procedure uit het boek voorlezen. Jan mocht spuiten. Hij vond dit eigenlijk wel leuk want hij had wel eens een uitbrander van Mr. Mate gehad.

Het kantoortje werd bevorderd tot operatiekamer en we drapeerden de patient op de sofa op zijn buik en met zijn broeken op de hielen. Ik zocht pagina zoveel in het boek en Jan zocht alvast de injectiespuit op. Ik vond de pagina en een flinke lijst met handelingen. Er waren nog geen kant en klare penicillinespuitjes.

Dus ik begon heel rustig:

Handen wassen. Oh ja even handenwassen;Pak de spuit uit de steriele verpakking en de ampule met aqua bi-destillata.Prik de naald door de rubberen dop en vul de spuit met de vloeistof.

Jan volgde wat bibberig en er kwam gekreun uit de richting van de sofa.Pak de ampule met penicilline poeder, spuit de aqua in de ampule en goed schudden.”G$%^&*(*&YH schiet toch op” kreunde Number One. “Ja, ja, rustig maar Stuur, we hebben alles in de hand!”Een kwartier was voorbij, dus wij besloten het omvangrijke doelgebied nogmaals met alcohol te reiniging. Stuur schreeuwde “Aaaauuuw!!”, want hij dacht dat de spuit er al in ging.

Die moest nog gevuld worden met de inmiddels opgeloste penicilline. Toen Jan de injectie toediende bleef het vrij rustig. We gingen de spuit desinfecteren en de boel opruimen. Er kwam echter nog een luide kreet: “Ver&%&^%%$*, schiet dan op!!!!!!!!!!!”.

“Rustig maar, Stuurman. Het is al gebeurd”.

Na drie dagen prikken waren wij heel vakkundige prikkers geworden en Number One heel tevreden. De steenpuist was snel verdwenen. Dat werd gevierd met enig consumeerbare alcohol voor ons en een glaasje prik voor de Stuur, die nog een poosje allergisch bleef voor alcohol. Gelukkig niet voor penicilline.

Kleine vergissing.

Na vertrek uit Point-a-Pierre Trinidad met een lading tetramers bestemd voor Curaçao QTO bnd PJC gegeven aan het plaatselijke kuststation. Direct daarna een oproep van een Noorse tanker met “up 454”. Daar vroeg de collega op een Noorse tanker de weg naar het postkantoor. Daar was ik toevallig langs geweest. Het verhaal ging zo iets als: “De poort uit, rechts af, tweede straat links en 150 meter verder aan de rechterkant vind je het postkantoor. Het kan niet missen, want het is tegenover een leuke kroeg met allemaal prachtige meiden!! Best een bezoek waard.”

Laconiek kwam het antwoord:”Tks om ere woman operator”.

Liggende in Willemstad de tetramers gelost. Eerste Stuurman, 2e WTK en ik stonden aan de gangway te babbelen. Wat ging achter ons meren? De Noorse tanker. Even later kwam een knappe blonde in tropische hotpants de gangway op. Number One stond op zijn strepen en op het punt ons weg te sturen met de woorden “Die is voor mij”. “I need the radio-officer”, zei ze met een mooi Noors accent. “Gaan jullie maar het kompas en de stuurmachine poetsen”voegde ik de concurrentie toe.

Ulla had een defecte ontvanger. Zo bereidwillig als ik altijd ben ging mee naar haar radiostation en met enig keepersgeluk de ontvanger weer in orde gekregen.

Wordt NIET vervolgd!!